Jac.Janssen

Over Jac. Janssen

Deze auteur heeft nog geen informatie verstrekt.
So far Jac. Janssen has created 64 blog entries.

Dreumes zonder schoenen op de trap

Een stralende woensdagmiddag begin februari. Ik had boodschappen gedaan en besloot langs een andere weg terug te lopen, in de zon. Bijna aan het eind van het winkelcentrum stond een jonge vrouw met kinderwagen te kijken naar de stenen trap die daar omhoog leidt naar de woonhuizen boven de winkels.

– Mag ik u iets vragen? Er zit daar een kindje op de trap, nog heel klein, zonder schoenen aan. En ik zie nergens een moeder of ouder. Dat kind kunnen we daar niet laten zitten, toch? Maar ik kan mijn eigen kinderen niet alleen laten. Dus misschien kunt u helpen.

Halverwege op de steile en koude betonnen trap zat een dreumes met een snotneus en blonde haartjes. Ze droeg een roze truitje maar geen jas. De sokjes half uit. Ondanks de zon reikte het kwik maar een paar graden boven nul.

Zonder jas en schoenen moest ze ergens uit de buurt komen.

– Dat is inderdaad raar dat dit kind daar zomaar zit, we moeten de moeder even zoeken of kijken wat er aan de hand is, zei ik.

– Ik wil wel even op uw boodschappen passen, bevestigde de vrouw. Ze was een zeer mooie en verzorgde jonge moeder. Intelligente ogen, lichtbruine huid en zwart haar, en twee prachtige kindjes in de wandelwagen, een baby en een jongetje van ruim twee.

Ik ging op de trap naast de dreumes zitten, die me argwanend bekeek. Rustig vroeg ik of ze wist waar haar moeder was, of ze misschien daarboven woonde, of ze het niet koud had. Het kind zei boe noch bah. Het kon duidelijk nog niet spreken. Ik vroeg of ik haar handjes even mocht aanraken om te voelen of ze het niet heel koud had, maar ze trok haar handje terug. Ze keek me strak aan met haar blauwe oogjes. Ik tastte voorzichtig nog eens, de handjes waren koud maar niet steenkoud, dus ze zat hier vermoedelijk nog niet zo lang. Ik vroeg of ik haar mocht optillen. Ze reageerde niet maar bleef me geconcentreerd fixeren, dus tilde ik haar voorzichtig op.

– Ik loop met je naar boven om te kijken of we je huis vinden.

Een van eerste huizen boven zag er een beetje uit als een kinderopvang. Ik zag kinderen achter een raam, de overige ramen waren afgeplakt met plastic. De deurbel gaf geen gehoor. Een huis verder – de nummering maakte een sprong – belde ik aan maar ook zonder resultaat. Terug naar het eerste huis, daar stond een damesfiets met een kinderzitje achterop. Opnieuw aangebeld, geen reactie. Ik liep een rondje met het meisje op de arm, niemand te zien. Ze leek al iets meer op haar gemak. Dan maar met de brievenbus geklepperd. Kinderstemmen klonken achter de voordeur. Ik klopte en riep of ze wilden opendoen. Twee kinderen van pakweg drie en vijf deden open, het jongetje en het meisje die ik daarvoor achter het raam had gezien. Ze keken beurtelings naar mij en de dreumes op mijn arm. Is jullie moeder thuis, vroeg ik. Het jongetje, duidelijk de bijdehandste, zei ja.

– Wil je haar even roepen?

Het meisje riep haar mama maar er kwam niemand. Kennen jullie dit meisje? Dat is ons zusje! Ik zei dat ik haar helemaal alleen op de trap had gevonden. Hebben jullie haar niet gemist? Die vraag kwam niet aan maar het jongetje zei, medelevend: ze was helemaal alleen! Ik vroeg of ze hun moeder nog eens riepen, wat ze deden. Maar er kwam niemand, ook geen reactie. De dreumes reikte naar haar broer en zus en ik zette het kind tussen hen in op de grond. Ik vroeg of ze goed wilden opletten dat ze niet nog eens zou weglopen. De kinderen knikten begrijpend, zwaaiden naar me en deden de voordeur dicht. Het jongetje deed het gordijn opzij en zwaaide nogmaals.

Onderaan de trap wachtte de bezorgde jonge vrouw met haar kinderwagen. Ik bracht verslag uit. We vonden het eigenaardig dat niemand dat kleintje had gemist, dat zich geen ouder had vertoond. Misschien was er iets met de moeder. Ik had niet ongevraagd bij die mensen naar binnen kunnen stappen? De jonge vrouw stelde voor dat we het voorval meldden bij het Buurtteam vlakbij, hetgeen we deden. Daar zou men, zo werd gezegd, bij de wijkagent checken of het gezin bekend was.

We bekeken het balkon dat bij het huis moest horen. Er stonden wat ruwe planken scheef overeind, in een hoek hing een plastic zeil zonder duidelijke functie. De vrouw en ik bedankten elkaar. We moeten toch een beetje naar elkaar omkijken, vond zij; zeker als je zelf kinderen hebt spreekt dat vanzelf. Ik gaf haar gelijk en roemde haar oplettendheid, pakte mijn boodschappen op en liep naar huis. Onderweg bekropen me twijfels. Wat als de moeder misschien ziek was, een huiselijk ongeluk had gehad, of dronken was of op andere wijze ontoerekeningsvatbaar? Waarom had ik niet even doorgevraagd bij die kinderen? Waren ze wel veilig daar? Waarom had ik met de oplettende jonge vrouw geen naam en adres uitgewisseld? En zo verder.

Ik moest er maar op vertrouwen dat het goed kwam. De vrouw en ik hadden redelijk adequaat gehandeld, en ik was ten slotte niet mijn broeders hoeder.

Gezocht: huisartsen met verhalen

Terwijl Onder doktoren, luisteren naar de huisarts al een jaar in druk beschikbaar is, ligt het manuscript van mijn eerste roman Borsthonger bij twee uitgevers. Ter beoordeling. Dat is spannend, zeker, maar dat hindert mijn verbeelding niet. Die is al een tijdje bezig met ideeën ophalen voor de volgende roman, die in grote lijnen langzaam vorm begint te krijgen. Werktitel: ‘De dokter en de hypochonder’.

Onder doktoren was een journalistiek project dat ik samen met Paul Peijnenburg schreef, op grond van bureauonderzoek, gesprekken in de branche en vooral uitgebreide interviews met de huisartsen om wie het draait. Het verhaal van Borsthonger ontstond uit de observatie van een personage en de associaties die ik daarbij had, afgezet tegen zoiets als een ‘tijdgeest’. Ik bedacht enkele tegenspelers, ik ging van ze houden, diste een voorgeschiedenis op en na verloop van tijd ontspon zich als vanzelf een soort van plot.

Ditmaal ga ik het anders aanpakken. Vanwege de opzet van dit nieuwe schrijfproject heb ik alledaagse ervaringen nodig van huisartsen. Verhalen uit de eerste hand. Het verhaal zal draaien om een stel. Zij een hardwerkend huisarts, hij een hypochonder die thuis werkloos de ondergang afwacht. Twee compleet verschillende mensen. Hij is een ziekelijke fantast en onheilsprofeet die zich laat meeslepen door doemdenken, zij een pragmatische doener die zo goed en zo kwaad het gaat de tobbende medemens helpt in diens gehannes met het dagelijkse bestaan.

Voor het aandeel van de huisarts zoek ik naar twee of drie dokters die met mij zo nu en dan wat ervaringen willen delen. Dat hoeven geen spectaculaire anekdotes te zijn, maar wel menselijk en liefst een beetje representatief. Of juist heel erg typisch voor die ene persoon. Een half uurtje bellen aan het eind van de week, of even wat steekwoorden op de mail zetten. Ervaringen met patiënten en anekdotes die ik vanzelfsprekend anonimiseer zodat ze onherleidbaar zijn tot bestaande personen.

Wie voelt zich aangesproken? Vrouwen hebben de voorkeur, maar mannen maken vast net zulke interessante dingen mee dien ik evengoed kan gebruiken. Ik hoor het graag op info@jacjanssentekst.nl

(Over de beloning die hiertegenover staat, denk ik nog na. Kans dat het iets met boeken wordt. Of een etentje, als je voor lezen geen tijd hebt. Eten moeten we toch.) Jac-7 Jac-9 Jac-10

Geloven en bevragen

Als je iets gelooft, betekent dit dat je het aanneemt. Je accepteert, en schakelt daarbij de kritische vermogens uit die je anders ertoe zouden brengen de kwestie te bevragen: is dit wel zo, zie ik niets over het hoofd, welke andere kanten zit er aan deze waarheid?

Daarmee is geloven, behalve het uitschakelen van je intellect, een positieve daad. Een gebaar van overgave en acceptatie. Je stopt met je eeuwige kritische kanttekeningen en omarmt iets als een gegeven.

Maar pas op, die laatste formulering is meteen al tendentieus. Dat ‘eeuwige’ duidt op gezeur. Zaken bevragen en een kritische houding worden hiermee hinderlijke neigingen waarmee je anderen voor de voeten loopt. En laten we het intellect niet overschatten in zijn aandeel in het begrijpen van de wereld.

Deze terughoudendheid komt vast voort uit mijn jeugd. Waar ik als zesde loot in ons gezin aanzag wat er allemaal gebeurde en pas langzaam maar zeker (want ik kwam pas net kijken) vragen durfde te gaan stellen bij wat beweerd werd, of verzwegen, of voor lief genomen. Of bij wat ik misschien gemist had. Mijn moeder moedigde mijn nieuwsgierigheid aan met de woorden ‘wie niks vraagt komt ook nooit iets te weten’ of iets van die strekking. Maar als ik, bij haar of mijn grote broers en zussen, te lang op zaken doorvroeg moest ik toch op zeker moment mijn mond houden. Want het ging me niks aan. Of ik was er te klein voor. Of ik moest me niet bemoeien met zaken waar ik geen verstand van had. Terwijl ik wilde leren, begrijpen.

Iedereen wil weleens iets kwijt. Je gooit een emotie of mening eruit en denkt dat je er dan vanaf bent. Maar zo werkt het natuurlijk niet. Degene tegen wie je iets zegt, ik in dit geval, ik verwerk op mijn manier wat ik hoor. Ik heb er mijn eigen gedachten bij en wil weten hoe iemand iets precies bedoelt, als is het maar om erachter te komen of ik goed heb begrepen wat die ander zeggen wilde. Lastig? Vast, maar dat is dan even niet anders. Mensen raken ook geïrriteerd, want mijn vragen dwingen om opnieuw na te denken over wat je zegt. En dan kom je er misschien achter dat het toch meerdere kanten heeft, dat iemand anders de keerzijde kan ervaren van jouw standpunt, dat het misschien allemaal net iets genuanceerder ligt dan de primaire mening die jij er zojuist uitgooide. Het ging jou erom de eigen emotie, mening of irritatie kwijt te raken door hem te uiten. Daarbij zat je niet te wachten op een weerwoord. ‘Wat een vervelende betweter zeg, die mij zo durft te bevragen. Het is gewoon zó als ik het zeg, en daarmee basta.’

Nu is het mijn rol van verhalenverteller en journalist, om juist door te vragen. Om het fijne te weten te komen van wat iemand beweert. Zo worden we misschien wel weer wat wijzer. Als we altijd maar alles bleven nabauwen wat onze voorouders geloofden, dachten we nu nog dat de aarde plat was.

Het geloof wordt al duizenden jaren gebruikt om de mensen dom te houden. Ook dat zegt mijn moeder. Die zich net als ik ergerde in de kerk wanneer ze luisterde naar het gebazel van de pastoor. Het lukte ons gewoonweg niet om die woorden op te vatten als rituele bezweringen, nee, wij moesten het zo nodig letterlijk nemen en bevragen. In mijn geval leidde dit onvermijdelijk tot een radicale breuk met het geloof. En dat leidt bij mij soms nog steeds tot onbegrip en irritatie jegens uitingen van gelovigheid.

Ik hoef het hier niet te hebben over de intolerantie tegenover niet-gelovigen wereldwijd. Maar als ik vragen stel bij wat anderen geloven, lijkt dat soms over te komen als onrespectvol. ‘Respect voor alle religies!’ was een reactie, nadat ik op Facebook een bericht postte over een onderzoek waaruit bleek dat ongelovige mensen intelligenter zijn dan gelovige. Ik had dat artikel niet eens gelezen maar vond het gewoon leuk om een beetje te jennen.
Trouwens, dat dankt je de koekoek zeg, dat ongelovigen slimmer zijn. Als je alles maar gewoon gelooft en aanneemt, blijf je dom. Neem klimaatontkenners: meestal types uit de meest conservatief-religieuze uithoeken van de VS. Onder het mom van religieus gedreven argumenten (‘de mens moet zich niet belangrijker maken dan hij is in Gods schepping’) proberen ze hun eigen (financiële) belangen in de olie-industrie te verdedigen.

Dus, lieve mensen. Ik kan hier een lang semantisch betoog houden over geloof en religie, maar dat ga ik niet doen. Niet omdat ik er geen verstand van heb, maar omdat het niet per se interessant is wat ik ervan vind. Als ik een berichtje post over gelovigen en ongelovigen, en wie al dan niet slimmer zou zijn dan de ander, dan is dat niet omdat ik gelovigen niet respecteer. Integendeel, ik tel gelovige zielen onder mijn beste vrienden. Maar door je te bevragen, laat ik zien dat ik je uiterst serieus neem. En dat jij zelf je eigen aannames misschien ook wel een tikje serieuzer zou kunnen nemen.

https://www.nu.nl/wetenschap/5108636/atheisten-intelligenter-dan-gelovigen.html

LOS

Vannacht droomde ik over Belgin. Nee, dat is geen vrouwelijk Belg, maar een ondernemende vrouw van gemengd Marokkaans-Turkse afkomst met een onversneden Nederlands karakter. Belgin liep in het park, het park dat in mijn tekst materialiseert, en het leek of ze de weg kwijt was. Of beter, dat ze niet wist waar ze nu heen moest. Ze droeg geen hoofddoek – ik wist dat ze daarvan afstand had gedaan – maar ik herkende haar meteen, hoewel ik haar gadesloeg alsof ik zelf onder een glazen stolp zat opgesloten. Vandaar kon ik naar haar gebaren en roepen maar niemand nam het waar en mijn roepen klonk alleen in die stolp. Ik, haar schepper, drong niet meer tot haar door. Ze was aan haar lot overgelaten zoals ze daar doelloos en een beetje angstig ronddoolde in mijn deels bestaande, deels imaginaire park. En dat was mijn schuld.

In juni 2015 schreef ik in een blog getiteld ‘Borsthonger’:

‘Ik moet nog bedenken waar ik vanaf vandaag onderdak vind.’

Toen al verklaarde ik mijn roman af, al wist ik wel dat er nog een ‘redactieslag’ overheen moest. Ik leek toen zelf al een beetje ontheemd. Ik kon die wereld nog niet loslaten en dook er weer in. Hij dikte in en groeide aan. Personages kwamen tot leven, ik zag hun deugden, hun falen en hun streven en raakte meer en meer op ze gesteld. De enorme klomp letters die hun leefwereld vormt, deelde tekst op in vier delen. Dit hielp in het overzicht en het bewerken. En dat duurde dus iets langer dan verwacht.

En hoewel de ideeën blijven komen, bereikte ik vorige week het einde van de kopij. Er is een uitgever die zegt geïnteresseerd te zijn, maar hij wilde pas beginnen met lezen wanneer hij de hele tekst binnen had. Ik stuurde hem dus mijn vierde en laatste deel toe, hij kan gaan lezen. En daarmee sneed ik de navelstreng door tussen mij en de wereld die ‘Borsthonger’ heet. Ik moet mijn personages loslaten, zoals ik ook leer om mijn eigen kinderen los te laten terwijl ze opgroeien en volwassen mensen worden. De gelijkenis tussen die twee processen is frappant.

Of de uitgever bij wie mijn complete kopij nu ligt, dit verhaal werkelijk interessant genoeg vindt om uit te geven, moet nog blijken. Daarom noem ik hem ook nog niet. Maar mijn gevoel van verweesdheid, van afgesneden zijn, is  onmiskenbaar. Belgin, Daniël, Maria, Tomas, Renate en de anderen moeten het vanaf nu zelf uitzoeken. Tot leven komen in de verbeelding van de lezer.

Hopelijk vinden zij de weg naar lezers die zich over hen ontfermen.

Het is raar. Hij is klaar.

Tijd om aan iets nieuws te beginnen. De ideeën zijn daar.

Sneeuw in de vorige eeuw

We staan naast elkaar voor het raam en kijken naar buiten. Het sneeuwt! Hij heeft het al minstens twintig keer gezegd, geroepen en gefluisterd: HET SNEEUWT! Waarom we niet naar buiten stormen om ons in die wervelende witheid te storten? Het mag niet, we gaan vermoedelijk ergens heen. Misschien is het wel Kerstmis. Maar anders, wanneer het wél had gemogen, was hij als een dolle hond tekeergegaan buiten, in die sneeuw, niet wetend of hij nou eerst sneeuwballen moest gooien, een sneeuwpop bouwen of met de slee van de helling afscheren. En nu staat hij hier naast mij te poppelen, te springen van blijdschap. Met een verrukking die we alleen van hem kennen wanneer het voor het eerst weer sneeuwt. Net als vandaag.

Mijn broer Hans, een kop groter dan ik, moet toen rond twaalf jaar geweest zijn en ik negen. Later die dag zijn we wel degelijk naar buiten gegaan om al die dingen te doen die je alleen kunt doen wanneer het sneeuwt. Dat kan niet anders. Hij was gewoon niet te houden met sneeuw. Hij stuiterde en er verscheen bijna een lichtkrans om hem heen, zo blij was hij.

Hij is maar zeventien jaar geworden. Het verbaast mij hoe weinig herinneringen aan hem in mij nog levend zijn. Maar deze is een van mijn meest gekoesterde. Vandaag, 43 jaar later, staat mijn jongste dochter net zo te glimmen van blijdschap en te popelen om naar buiten te gaan. Het sneeuwt! Ze heeft een beetje zijn gestalte.

HansJ10opstraat

(10-12-’17)

Een geheim delen

Ma is 90 en maakt zich vaak zorgen om de langzame maar gestage achteruitgang van haar geheugen, wij trouwens ook. Maar gisteren wist ze me toch te verbazen. Zoals elke zondag belde ik haar, trouwe zoon die iets te ver woont om wekelijks op de kop koffie te gaan. We hadden beiden droevig nieuws om uit te wisselen, naasten en bekenden die het slecht of niet lang meer zouden maken. Ze zuchtte ervan en haar stem werd zwak. Maar ze houdt er niet van om een gesprek in mineur af te sluiten. Ze hernam zich en begon weer eens over de gymgroep waarvan ze al zo’n 60 jaar lid is. Daar gaat ze nog wekelijks met plezier naar toe, ze is het oudste lid en geniet er een zeker aanzien. En ook als ze niet meedoet is het toch leuk om er te zijn met al die gezellige mensen en haar geweldige gymjuf. Niet weer dat verhaal, dacht ik even, maar ineens nam het een andere wending dan gebruikelijk.

Haar gymgroep ging rondjes rennen in de gymzaal, zei ze, en daar doet zij niet meer aan mee. Ze gaat dan in een gemakkelijke ‘zetel’ aan de kant zitten toekijken en commentaar leveren. Een vriendin van haar die ruim 10 jaar of was het 16 jaar jonger is, liep wel mee. ‘Elke keer dat ze op een drafje langskwam zei ze in het voorbijgaan gauw iets tegen me. Het eerste rondje riep ze: “Ik heb een vriendje!” Dus ik vroeg: wat bedoel je? Komt ze weer langs: “Ik heb een vriendje!” Dus ik: o ja, wie dan? Nog een rondje: “Dat kan ik niet zeggen!” En ik: waarom vertel je het dan? En zij weer, ronde verder: Het is geheim! En ik: dat kan je mij toch wel verklappen? Zo ging dat nog even door. Elke keer riep zij iets over dat het een geheim was, en de anderen werden natuurlijk nieuwsgierig en gingen zich ermee bemoeien en wilden ook weten wat voor geheim ze had en wat dat was met dat vriendje. Op het laatste rondje zei ze dat ze mij dat geheim pas ging vertellen als wij met zijn twee waren. Dus na de gymles gingen we bijeen zitten toen iedereen weg was en ik zei tegen Annie, nou moet je me toch eens vertellen wat je bedoelt met dat vriendje. Je moet weten, ik ken haar al vanaf dat ze zestien was, toen is ze bij ons komen werken en sindsdien zijn we altijd bevriend gebleven. Annie zegt: ik heb dus écht een vriend! En ze begint te vertellen. Ze zijn beiden al jaren actief bij een vereniging, die man en zij, en ze kennen elkaar al die tijd zo’n beetje. Nu waren ze na een vergadering met zijn twee overgebleven. Zij schreef wat op, hij kwam naast haar zitten, ze maakten een praatje, Annie legde haar werk neer en toen, zei ze, was het net of ik die man voor het eerst echt zag… en hij keek mij ook zo aan, hoe zal ik het zeggen, op een rustige manier, dat we allebei even niks wisten te zeggen. Toen stond ik op, vertelde Annie, ik pakte mijn spullen en wilde naar huis gaan. Maar toen ik buiten stond kwam hij ook, hij legde zijn hand even op de mijne en vroeg: wat was dat nou daarnet? Annie zei dat ze geen idee had. Ze kreeg gewoon een kleur toen ze van hem wegliep.’

Nou, ging Ma verder, en een uur later ging de bel bij Annie. Ze opent de deur en daar staat hij met een bos bloemen in zijn hand! En hij vraagt: vind je het goed als ik even binnenkom? En Annie zegt: ach, waarom ook niet, ik ben al jaren weduwe en jij bent een weduwnaar en we doen helemaal niks dat verboden is, dus kom toch binnen. En nu heb ik dus een vriend!

Annie ging nog even verder, ze zei: ‘En je zult het niet geloven Til, maar het raarste is nog wel: ik ben gewoon verliefd geworden! Hoe kan dat nou? Ik wist niet dat dat nog mogelijk was, op mijn leeftijd! Na al die tijd! Ik ben helemaal dolverliefd, net zoals toen ik nog een meisje was! Hoe vind je dat nou? Is dat geen mooi verhaal?’

Mijn moeder en ik lachten samen. Ik kon horen dat ze geëmotioneerd was door haar eigen verhaal. Ik vroeg hoe oud Annie was en noemde haar een jonge blom in vergelijking met Ma, waarop zij nog eens lachte, en toen verzuchtte zij: dat is weer eens een ander verhaal dan al die ellende, toch?

En ik zei dat ze dan wel niet meer altijd alles kon onthouden maar dat ze dit toch zo beeldend had verteld dat het leek of ik er zelf bij was geweest, zij in haar zetel en Annie tussen de andere bejaarde dames dravend en elk rondje een tipje van de sluier lichtend over haar kalverachtige liefde.

Borsthonger gelost

Borsthonger, zo heet het boek waar ik zes jaar aan werkte. Af en aan, want er waren ook andere dingen die me van de straat hielden, en dan moet een mens ook nog zijn boterham verdienen. Maar nu was het dan zover. Eindelijk lukte het me een synopsis te maken die er enigszins recht aan deed, al schrok ik wel een beetje van de hoeveelheid draden en haast soapachtige ontwikkelingen. Nee, ik heb niks tegen goed geschreven zeepachtige literatuur, en van een plot ben ik absoluut niet vies. Sterker nog, het zijn enkele van de factoren waarmee ik speel in dit boek, dat inmiddels is uitgegroeid tot zo’n 400 bladzijden.

Vandaag bewaarde ik de eerste tien bladzijden als pdf en zond ze, met de synopsis, naar een uitgever. Het is een jonge, kleine, mij sympathieke uitgeverij, zoveel kan ik wel verklappen. Toch even slikken toen ik las dat het 20 weken kan duren eer men mijn tien pagina’s, nou goed 11 dan met dat uittreksel erbij, heeft gelezen en besproken. Twintig weken! Ik weet niet of ik dat volhoud eerlijk gezegd. Kan best zijn dat ik tussentijds mijn geluk beproef bij een ander uitgeefhuis. Er zijn er meer en voor elk van hen is vast wel iets te zeggen.

Maar voor nu geldt dat ik mijn schrijfjong over de rand van het nest heb geduwd. Het geheel bestaat uit vier delen en deel 2 t/m 4 moet ik nog eens goed doorwerken. Maar intussen kan ik wel al ruimte reserveren in mijn hoofd en mijn tijd voor de volgende roman die jeukt onder mijn schedel. Over een huisarts die met een hypochonder is gehuwd. Maar dat is later.

Het eerste wijkgezondheidscentrum

Soms lopen verschillende bezigheden en belangstellingen mooi in elkaar over. Zo wandelde ik afgelopen week onder leiding van historicus Maarten Brinkman door Lunetten, de wijk aan de zuidrand van Utrecht waar ik tot mijn stijgende verbazing al twintig jaar woon. Een verslag van de wandeling zal verschijnen in het zomernummer van Hallo! Lunetten, het wijkmagazine waaraan ik meewerk. Door Lunetten wandelen met gids Brinkman verandert je kijk op deze moeder aller vinexen voorgoed. Alles was hier bij aanvang experiment en inspraak, vertelt Maarten. Het waren de jaren zeventig. Een van die – geslaagde – experimenten was het wijkgezondheidscentrum, opgezet door onder meer huisarts Gijs Appelman. In 1978 was dat nog zonder precedent: huisartsen, tandartsen en paramedici onder één dak bijeen. Met onderling overleg en intervisie. Nu zie je bijna niet anders meer en beginnen de solodokters zo’n beetje uit te sterven.

Voor Onder doktoren, luisteren naar de huisarts spraken we een van de pioniers van geïntegreerde gezondheidscentra in Almere, Nico van Duijn. Maar ook overtuigde solisten komen uitgebreid aan het woord in ons boek. De eerste huisarts die ik in dit verband sprak, mede om de stellingen te toetsen die we zijn collega-artsen later zouden voorleggen, was mijn eigen oud-huisarts Dré Stark. Hij was al snel een vitaal onderdeel van het eerste gezondheidscentrum van Nederland.
Dat staat dus gewoon in onze wijk. Aanvankelijk was het gevestigd in drie woonhuizen, Vogezen 7  t/m 11. (In een van die huizen hebben mijn dochters en ik nog pianoles gehad.) Het huidige pand kwam hare majesteit Koningin Beatrix in 1990 hoogstpersoonlijk openen. Hoe Appelman en de zijnen dat voor elkaar hadden gekregen, weet zelfs Maarten Brinkman niet.

Hieronder staan we bij het Wijkgezondheidscentrum Lunetten aan de Oeral. Links Elles Rozing, hoofdredacteur Hallo! Lunetten, midden Maarten Brinkman. Foto: Sylvia Jansen

gezondheidscentrum historie

Onder Doktoren ligt in de winkel

Ruim drie jaar werk kostte het en vanaf februari is het te koop: Onder doktoren, luisteren naar de huisarts. Mijn co-productie met @Paul Peijnenburg. Je kunt het boek bestellen bij Bol.com,
zie: http://bit.ly/2odTiaF. Of bij je eigen boekwinkel.

Schermafbeelding 2017-01-12 om 20.38.23
Hieronder lees je enkele reacties van een paar mensen uit het vak. Maar eerst dit: het is geen boek dat geschreven is voor dokters of mensen in de medische branche. Voor die mensen, bijvoorbeeld studenten die overwegen huisarts te worden maar geen idee hebben wat hun te wachten staat, is het uiteraard op de eerste plaats interesssant. Maar ook  lezers met een brede algemeen-maatschappelijk interesse komen aan hun trekken. Het opent een wereld die doorgaans voor niet-huisartsen, gesloten blijft. Je verplaatst je al lezende in het leven van een huisarts in het Nederland van nu. En dat is best een openbaring.

Door drukte (nieuw werk) en ziekte waren we er nog amper aan toegekomen, maar: nu ons ei uitgebroed is, moeten we het ook een zetje geven om gezien te worden in de wereld. Dus vandaar nog een oproep. Ben je van plan het te bestellen of heb je dat al gedaan: wil je dan zo vriendelijk zijn om er een review aan te wijden? Dat schijnt twijfelaars over de brug te helpen. Het huisartsenvak, alle veertig dokters die we interviewden, en het boek dat dit opleverde, ze verdienen wat meer aandacht. Alvast bedankt!

Enkele reacties:

‘In dit boek laten de auteurs een aantal huisartsen aan het woord over de thema’s die hen, maar ook de samenleving, bezighouden. Gepassioneerd en genuanceerd praten jonge en ervaren huisartsen, eenpitters en HOED-ers, plattelandsdokters en grote stadsartsen over wat hen bezighoudt, boeit en zorgen baart in hun vak. Het levert een gevarieerd en boeiend beeld op van de huisartsgeneeskunde en van huisartsen die de kernwaarden van de huisartsgeneeskunde hoog in hun vaandel hebben staan: generalistische, persoonsgerichte en continue zorg, nu en in de toekomst.’

Henriëtte van der Horst, hoogleraar huisartsengeneeskunde aan het VUMC

 

‘Organisaties als VWS, LHV, huisartsinstituten en zorgverzekeraars schetsen een beeld van de huisarts hoe hij of zij eruit zou moéten zien: de etalage-huisarts. De blauwdruk. Maar hoe een huisarts nou in het écht werkt, denkt, voelt en handelt? Daarvoor moet je toch bij de huisartsen in hun eigen praktijk te rade gaan. Los van beeldschermen, protocollen en literatuur. Gewoon de huisartsen nu eens zelf bevragen, hen zelf de anamnese afnemen. Doorpeuren naar het verhaal achter het verhaal. De auteurs van ‘Onder dokteren’ hebben dat op een eerlijke wijze gedaan en zo gezorgd voor een herkenbaar boek voor ervaren huisartsen en een leerzaam boek voor beginnende (huis)artsen. Bij het lezen begreep ik weer waarom ik indertijd geen medisch specialist maar huisarts geworden ben, al ben ik na bijna twintig jaar wel wat anders gaan doen…’

Ben Crul, ex-huisarts en ex-hoofdredacteur Medisch Contact   

 

‘Geen wijk is hetzelfde, geen patiënt is hetzelfde, en dus is geen dag hetzelfde. Maar nog opvallender… geen huisarts is hetzelfde. Een mooie illustratie van de veelzijdigheid van ons vak.’

Dr. Jettie Bont, huisarts en hoofd van de Huisartsopleiding van het AMC

cover12

Ga naar de bovenkant