eigen projecten-blog

Fondswerving voor Borsthonger


Eindelijk, op deze prachtige palindroomdatum is het dan zover: vandaag is mijn campagne gestart voor de roman waar ik zolang aan werkte.
Er waren vrienden die zich afvroegen of het er ooit echt van zou komen. Grapjes werden gemaakt dat ik aan dit boek tot in lengte van dagen zou blijven sleutelen en het met me mee zou blijven zeulen zoals een huisjesslak zijn slakkenhuis.
Die grappen kunnen binnenkort in de prullenbak. Ik twijfel er niet aan of mijn geplande boek gaat straks genoeg stof opleveren voor nieuwe grappen.

Maar daarmee loop ik op de zaken vooruit. Eerst is er vanaf vandaag de campagne, via crowdfundingplatform Voordekunst. Hij loopt vanaf 22022022, tot 26 maart aanstaande.
Die campagne is nodig omdat het best wat kost tegenwoordig, in eigen beheer een boek uitbrengen. Het wordt een flinke pil van een kleine 350 pagina’s, en vormgever Edwin Smet heeft de formaten opgerekt om het ingepakte boek door de brievenbus te laten passen. Maar dan heb je ook wat.
Alhoewel, dat oordeel is aan de lezer. Die kan binnenkort, om precies te zijn vanaf 4 april wanneer het boek kan worden verspreid, gaan lezen. Daarna hoor ik uiteraard graag wat je ervan vindt.

Zover is het nog niet, ik ben nog bezig met de proefcontrole en volgende maand wordt het opmaakproces afgerond.
Maar jij kunt mij wel alvast op weg helpen zodat het gaat gebeuren. Kijk op mijn campagnepagina, maak een keuze, en doneer. Mijn dank is groot!

https://www.voordekunst.nl/projecten/13511-uitgave-van-mijn-roman-borsthonger-1

 

Daniëls borsthonger – hoofdstuk 3 en 4

Vervolg van het voorproeven. We raken een beetje bekend met Daniëls obsessie, en met zijn beroep als hoedenmaker. De namen van zijn grote liefdes komen voorbij. En we zien hoe zijn vriendschap met Tomas, op wie hij vandaag wacht, zich in brieven ontvouwde toen ze nog adolescenten waren.

Nog dik 50 hoofdstukken te gaan. Maar eerst hoofdstuk 3 en 4.

Hst 3 en 4 Dl 1 Db

Daniëls borsthonger – een voorproefje

Wie jarig is, trakteert.
Daar komt bij dat de uitgeverijen in de wachtstand verkeren. Begrijpelijk, want de boekenwinkels zijn dicht, en zonder boekenwinkels begint een uitgeverij weinig om een boek bij de lezer te krijgen.
Een schrijver al helemaal niet.
En omdat ik niet eeuwig op dit ei kan blijven broeden, ga ik vanaf vandaag met enige regelmaat stukken van mijn nog ongepubliceerde roman ‘Daniëls borsthonger‘ op mijn website zetten. Hoe ik het verhaal als geheel op den duur ga uitbrengen, dat zien we dan wel weer.

We beginnen bij het begin. Wat je ziet is de opdracht, de titelpagina (met  pseudoniem) met twee motto’s, en dan de eerste twee pagina’s van de tekst. Ik hoop dat het nieuwsgierig maakt naar meer. En je leeshonger wekt naar deze borsthonger.
Klik op het linkje hieronder en je krijgt de pdf te zien.

DB dl1 P 1-4

Spiderman in Utrecht

In het aardedonkere huis van vrienden in de Zuid-Franse Aveyron, droomde ik mijn eigen variant op de avonturen van Spiderman – de enige Marvel-held naar wie ik met plezier heb gekeken. Ik verkeerde in het gezelschap van een bekende Utrechtse dichter, een beminnelijke man die ik oppervlakkig ken, maar evengoed bewogen wij eensgezind en vloeiend langs de gevels. Toen ik in de totale stilte ontwaakte, bleef de combinatie van klanken in zijn naam resoneren met datgene wat ons aan die gevels had doen kleven: spinrag.
Ik kon niet anders dan het spel aangaan met deze klanken en beelden in mijn hoofd, daar in die zwarte nacht tussen de massieve muren. Totdat ik iets had gesmeed dat ik een gedicht wil noemen.

 

Spinrag

Ik hing met Ingmar H. samen

– hij mijn spinman

ik niet de zijne –

als spinrag aan de

met klimaf begroeide gevels

van het oude waterwingebouw

 

waar het peil achter de ramen

al klotsend steeg

een inham in de tijd

maar waar wij klimmende kwamen

koude stilte manend zweeg.

 

 

 

 

 

Afbeelding van macrotiff via Pixabay

Pieta gaat verhuizen

De klap van een dichtgegooide voordeur dreunt door het huizenblok. En nog eens, en nog een keer. Even daarvoor een vrouwenstem: Goedemorgen Pieta, hoe gaat het vandaag? Zoals elke dag rond halfnegen sinds de buurvrouw tweemaal daags hulp krijgt van de thuiszorg. Het is zondag, een dag voor oudjaar. Over een kwartiertje zullen we die dreunende deur opnieuw horen als de thuiszorgmevrouw weggaat. Bij mijn weten komen er alleen vrouwen. Vrouwen met engelengeduld, omdat ze weten dat ze tegelijk optreden als engelen des doods. Want als de thuiszorgmensen eenmaal komen, liggen er nog twee mogelijkheden voor je open: verhuizen naar een verpleeghuis, of het pand verlaten tussen zes planken. Of, vooruit, als tussenweg, op een draagbaar van de ziekenwagen.

Pieta staat vooralsnog de eerste optie te wachten. Dat hoorden we – Louise en ik, haar buren aan de ene zijde – de afgelopen weken, toen we even gingen kijken hoe het met haar ging. Wij wonen een kleine 22 jaar naast Pieta. In maart wordt zij 92, mocht het niet al te snel bergafwaarts gaan. Zij woont hier als ik me niet vergis vanaf het begin van deze wijk, rond de veertig jaar dus. We hebben haar zien veranderen van een vriendelijke senior die mooi kon vertellen over haar tijd als verpleegster en hoofd OK in het Diakonessenziekenhuis, tot de kwetsbare, dementerende dame van nu. Dit verklaart ook waarom ze niet meer weet dat je de voordeur sluit door hem dicht te duwen en daarna pas de klink omhoog te draaien. Haar buurmannen van de andere kant, met wie ze amper contact heeft, gingen een keer klagen over dat gedreun en gegooi met die deuren. Ik denk dat ze zijn geschrokken van haar broze toestand.

Ik ging weleens bij haar langs, eens in de paar maanden. Louise ging veel vaker sinds zij haar eigen tante en moeder ten grave droeg. Nogal doof was Pieta zolang we haar kennen, wat voor ons vooral voordeel bood met drie opgroeiende meiden en een piano, veel muziekliefde en feestjes. Ze vroeg me weleens wie er nog allemaal thuis woonde, en hoe de jongste ook weer heette. Behalve wanneer ik op de oranje huiscrocs liep, maakte ze een compliment over mijn schoenen. Maar op zeker moment wist ze niet meer precies hoeveel kinderen wij hebben. En ging ze vragen stellen als: had je niet liever zonen gekregen?

Op den duur zagen we haar vaker voor het raam staan, bijvoorbeeld als we in of uit de auto stapten. Dan zwaaide ze vriendelijk. Een keer klaagde ze dat er nooit iemand voorbijkwam in die saaie straat. Maar dat voor het raam staan veranderde van karakter. Haar gezichtsuitdrukking, de waterige ogen ver opengesperd, kon ik onlangs alleen nog als ‘verbijsterd’ omschrijven. Ze werd buiten voor de deur aangetroffen met haar jas aan, wachtend tot ze werd opgehaald om naar de kerk te gaan, wat ze al jaren niet meer doet. Haar halfzus Coby kwam ons eens geschrokken halen toen Pieta was gevallen. Ik moest haar met Louise overeind tillen en in het bed leggen dat toen al beneden stond. Steeds vaker was ze de sleutels kwijt of gebruikte ze de verkeerde bos, zodat wij moesten opendoen voor de thuiszorger. Op het laatst gaf ze Louise een hand wanneer zij aan de deur kwam. We zagen haar de grip kwijtraken en verdwalen in het aangetaste landschap van haar geheugen, tot er vrijwel niets meer restte dat houvast gaf. Het was verdrietig om te zien, ook al hebben we dat al eerder meegemaakt met Louise haar moeder.

Gingen we vaak genoeg op bezoek? Ik had best vaker koffie kunnen gaan drinken, al was het maar een half uurtje. Gelukkig kreeg ze nog redelijk veel aanloop. Pieta is een paar maanden ouder dan mijn moeder. Die woont niet naast de deur maar op 165 km afstand. De achterliggende vraag is of ik vaak genoeg bij mijn moeder op bezoek ging de afgelopen jaren. Het antwoord laat zich raden. Zes of acht keer per jaar is natuurlijk bij lange na niet genoeg voor een zoon om zijn moeder te bezoeken. Daarom bel ik haar elke week. Zij woont tot haar tevredenheid nog op zichzelf, met enkele keren per week hulp van de thuiszorg en mijn zussen die wekelijks een vaste dag bij haar aankomen. En twee broers die dat om de paar weken doen; de een met regelmaat, de ander wanneer het zo uitkomt.

Toen ik haar vandaag belde, merkte ze op dat ze nu toch wel erg oud begint te worden. Ik wees haar erop dat ze daar toch al een tijdje mee bezig was, maar dat wimpelde ze flauwtjes lachend weg en ze staafde haar constatering met een paar weinig opbeurende voorbeelden. Het is te hopen dat ze nog even in haar eigen huis kan blijven wonen. Voordat de dagelijkse thuiszorgengelen ook voor haar komen en zij op die onvermijdelijke tweesprong belandt.

Pieta is intussen verhuisd naar haar kamer in het verzorgingstehuis; ons buurhuis staat nog leeg voorlopig, in afwachting van nieuwe bewoners. Aan Coby vraagt Pieta nu om de paar minuten: dus hier moet ik blijven?

Dat hebben wij eerder meegemaakt.
Zij nog niet.

Maartse sneeuw

 

Sneeuw die zo warrelt

die niet weet ofwel

te zweven of te dalen

sneeuw die weifelt en waait

en het niet waagt de kille

straat te raken of

het grauwe gras te halen

sneeuw die weigert

zich neer te leggen

deze sneeuw gaat nimmer

’n witte deken weven.

Janssen & Janssen: speech

Er was een tijd dat ik geregeld speeches mocht schrijven in opdracht van directeuren en zulksoortige lieden die daar zelf geen tijd voor hadden. Speechschrijven is een heel specifiek ambacht dat ik met erg veel plezier uitoefende. Een mooi hybride vorm van schrijven op het snijvlak van bedrijfsjournlistiek en toneel.

Mijn schrijfmaat en vriend Paul Peijnenburg had me gevraagd om iets te komen vertellen op zijn nieuwste boekpresentatie. De griep hield mij helaas thuis. Maar gelukkig wilde Pauls vrouw Margriet mijn speech wel voorlezen. Zo was ik er toch nog een beetje bij.

Hier de integrale tekst.

Janssen & Janssen

 

Geachte aanwezigen, beste mensen, Peijnenburg,

Toen Peijnenburg mij verzocht om op zijn nieuwste boekpresentatie iets te komen vertellen, maakt niet uit wat, zijnde een Janssen, vroeg ik me eerst heel even af of hij nog goed in zijn bovenkamer was.

De volgende gedachte was: hij heeft wel lef. Dat siert hem dan wel weer.

Daarna: ik heb zijn nieuwe boek niet gelezen, net zomin als iedereen hier, op zijn uitgever en redacteur na dan. En misschien zijn echtgenote De Jager streepje Peijnenburg.
Dus wat heb ik erover te melden?
Daar komt bij: ik spreek niet graag in het openbaar.
Maar Peijnenburg zei: ik stuur je het manuscript op, dan heb je wat om op te schieten.
Ik sputterde nog wat tegen en mompelde dat ik nog wel zou zien.
Ondertussen dacht ik: dat had je gedroomd vader, ik kijk wel feestelijk uit. Moet ik ook nog helemaal voor naar Dokkum komen karren zeker. Grapjas.

Nou denken jullie misschien: nou nou, waarom makkelijk doen als het ook moeilijk kan? Wat ben jij voor een lastige vent? Waarom zou Peijnenburg die mopperkont überhaupt vragen voor een praatje?

Ik geef toe: als er wat te mopperen valt, dan doe ik dat graag. Naar believen en naar hartenlust. Maar nu dacht ik er ook een reden voor te hebben.

Het zit namelijk zo. Peijnenburg en ik gaan even terug. We begonnen in 1999 als collega’s bij tekstbureau Derix en Hamerslag. Een virtueel netwerkbureau wel te verstaan, wat betekent dat iedereen vanuit huis werkte. Toch verbreedde onze collegialiteit zich vriendschappelijk. Toen hij een boek maakte over zijn verblijf in een hospice, mocht ik zijn redacteur zijn.

Die samenwerking beviel dermate goed, dat we besloten dat we meer boeken wilden maken samen. Gewapend met ons doortimmerde plan voor een boek over hun dagelijkse werk, bezochten we ziekenhuizen, weeshuizen, rechtbanken en gevangenissen. Iedereen vond het een goed idee, overal werden we met open armen ontvangen. In de gevangenis van Dordrecht liepen we zelfs een tweedaagse stage met toestemming van Dienst Justitiële Inrichtingen. Maar toen gebeurde ook daar een variant op wat we elders meemaakten. Hier jaste de minister er een bezuiniging van miljoenen doorheen, en ons plan viel af.

Toen werd ik gegrepen door het vak van de huisarts en besloot daaraan een boek te wijden. Peijnenburg wilde meteen meedoen. We interviewden veertig artsen, werkten ruim twee jaar aan dat boek, overwonnen alle mogelijke tegenslagen, stapten van een grote uitgever over op een kleinere. Begin vorig jaar was het zover: ons boek lag er. Nu stonden we dus samen op een boekomslag: Janssen en Peijnenburg.

Voor hem was het zijn derde boek. Mooi constante productie trouwens: in 2015 Momentopnamen en Oallavag’gi, in 2016 Een fijn huwelijk, in 2017 onze gezamenlijke liefdesbaby Onder Doktoren.

Zijn eerdere romans las ik met veel plezier. Onder Doktoren was nog maar kort in omloop of hij belt dat hij aan een nieuw boek werkt.

Ik: ‘Leuk! Hoe gaat het heten?’

Hij: ‘Wat dacht je van “Janssen”?’

‘Haha, grappig! Maar nu serieus.’

‘Dat was ik. Serieus.’

‘Serieus? Jaja… Wat is er mis met, bijvoorbeeld, De Vries?’

‘Bij dit personage past maar één naam en dat is Janssen. Hij IS een Janssen.’

Ik zal jullie niet met alle details lastigvallen, maar er ontspon zich een ongemakkelijk gesprek. Waarin ik mij afvroeg hoe hij het NIET raar kon vinden dat ik moeite ermee had dat hij mijn naam op zijn omslag ging gebruiken, niet als mede-auteur maar nu als titel. Hoe ik dacht dat IEDEREEN die dit leest er niet omheen kon om te denken dat dit nieuwe verhaal om mij ging of op zijn minst op mij gebaseerd of geïnspireerd was.

Peijnenburg bleef uiterst kalm op zijn onwrikbare standpunt zitten. De sfeer werd ietwat ijzig, toen ik suggereerde dat ‘zijn’ Jansen er dan ten minste eentje was met één ‘s’.

Maar nee, ook die concessie kon hij mij niet toestaan.

Dat was slikken.

‘Ik denk dat je daarmee de deur dichtsmijt voor nog zo’n samenwerking tussen ons, broeder Peijnenburg.’

‘Ik denk dat dat wel meevalt, makker Janssen.’

Kent u dat, mensen, dat je er even niet uitkomt met z’n twee?

Enfin. Zoals dat gaat. Als een Peijnenburg iets wil dan doet hij dat gewoon. Ook al gaat een Janssen op zijn kop staan. Ik werkte aan mijn eigen boek. We bleven mekaar bellen en opzoeken. Op zeker moment denk ik: waar maak ik me druk over?

Maar toch. Toen hij vroeg of ik iets over Janssen wilde vertellen op deze presentatie, merkte hij mijn aarzeling. Een Peijnenburg weet precies hoe hij een ijdeltuit als ik over de streep moet trekken. Hij zei dingen als: Jij bent de beste Janssen die ik ken. En ook: Ik wil met je pronken. Nee, deze Peijnenburg vleit als de beste. Dat is ook zijn métier: lezers inpakken en meenemen met zijn woorden. Hij is een vakman.

Dus ja, wat moet je dan nog, als eenvoudige Janssen. Toen zei ik maar: stuur eens wat op van die Janssen van jou.

Ik lees een paar bladzijden. Janssen ligt in het ziekenhuis. Heeft niks meegemaakt. Ja, bij de PTT gewerkt. Hoofd sorteerafdeling. Heeft geen trek. In ziekenhuisvoer. Wel in een sigaret. Maar die liggen thuis. En dan die hoestbuien.

Afgemeten zinnen. Die de amechtige kortademigheid van deze treurige figuur onderstrepen. Een patiënt. Zijn wij niet allen vroeg of laat patiënt?

Die ziekenhuisomgeving. Dokters. Janssen & Peijnenburg. Juist, we zijn weer thuis!

Janssen, mensen: léés dat boek! En zegt ook voort: Janssen & Peijnenburg, van toen beide auteurs nog schrijfmaten waren. Onder Doktoren. Maar nu aandacht voor, eerlijk is eerlijk: Janssen. Salut!

 

(Jac., maart 2018)

Gezocht: huisartsen met verhalen

Terwijl Onder doktoren, luisteren naar de huisarts al een jaar in druk beschikbaar is, ligt het manuscript van mijn eerste roman Borsthonger bij twee uitgevers. Ter beoordeling. Dat is spannend, zeker, maar dat hindert mijn verbeelding niet. Die is al een tijdje bezig met ideeën ophalen voor de volgende roman, die in grote lijnen langzaam vorm begint te krijgen. Werktitel: ‘De dokter en de hypochonder’.

Onder doktoren was een journalistiek project dat ik samen met Paul Peijnenburg schreef, op grond van bureauonderzoek, gesprekken in de branche en vooral uitgebreide interviews met de huisartsen om wie het draait. Het verhaal van Borsthonger ontstond uit de observatie van een personage en de associaties die ik daarbij had, afgezet tegen zoiets als een ‘tijdgeest’. Ik bedacht enkele tegenspelers, ik ging van ze houden, diste een voorgeschiedenis op en na verloop van tijd ontspon zich als vanzelf een soort van plot.

Ditmaal ga ik het anders aanpakken. Vanwege de opzet van dit nieuwe schrijfproject heb ik alledaagse ervaringen nodig van huisartsen. Verhalen uit de eerste hand. Het verhaal zal draaien om een stel. Zij een hardwerkend huisarts, hij een hypochonder die thuis werkloos de ondergang afwacht. Twee compleet verschillende mensen. Hij is een ziekelijke fantast en onheilsprofeet die zich laat meeslepen door doemdenken, zij een pragmatische doener die zo goed en zo kwaad het gaat de tobbende medemens helpt in diens gehannes met het dagelijkse bestaan.

Voor het aandeel van de huisarts zoek ik naar twee of drie dokters die met mij zo nu en dan wat ervaringen willen delen. Dat hoeven geen spectaculaire anekdotes te zijn, maar wel menselijk en liefst een beetje representatief. Of juist heel erg typisch voor die ene persoon. Een half uurtje bellen aan het eind van de week, of even wat steekwoorden op de mail zetten. Ervaringen met patiënten en anekdotes die ik vanzelfsprekend anonimiseer zodat ze onherleidbaar zijn tot bestaande personen.

Wie voelt zich aangesproken? Vrouwen hebben de voorkeur, maar mannen maken vast net zulke interessante dingen mee dien ik evengoed kan gebruiken. Ik hoor het graag op info@jacjanssentekst.nl

(Over de beloning die hiertegenover staat, denk ik nog na. Kans dat het iets met boeken wordt. Of een etentje, als je voor lezen geen tijd hebt. Eten moeten we toch.) Jac-7 Jac-9 Jac-10

Ga naar de bovenkant