redactie-blog

Marjan Minnesma for President!

Tegenover het nageslacht hebben we een morele plicht tot optimisme. Maar pessimisten krijgen meestal gelijk. Ook al hoop je van niet. Ooit, in een jeugdige bui van filosofische overmoed, bekende ik me tot het pessimisme, wat ik deed uit optimisme. Het voordeel van pessimist zijn is dus dat je vaak gelijk krijgt. Ook al wil je helemaal niet betweterig overkomen. Feit is wel dat ik al op de vijfde klas van de lagere school een milieuactivist was. Al had ik, diep in de jaren zestig, nog nooit van dat woord gehoord. Het naburige DSM pompte gore lucht en stinkend afvalwater in onze leefomgeving. Uit protest schreef ik een protestversie op de melodie van het ‘Bronsgroen eikenhout’, en ik kreeg zelfs een deel van mijn klasgenootjes mee om dat te zingen op Koninginnedag, voor het bordes van het gemeentehuis.

Als je uitgelachen bent om dat beeld, bedenk dan even hoe lang de omwonenden van Tata Steel al bezig zijn om die grootvervuiler aan te pakken. Geknecht, want je bijt niet in de hand die je voedt. En hoe gemakkelijk de overheid, die ons moet beschermen, het zulke grootvervuilers maakt. Ze worden ook nog eens grif gesubsidieerd voor hun vervuilende en de ziekmakende activiteiten.

Tot zover de pessimist. De optimist zegt: maar kijk, langzaam begint het te verschuiven. Tata wordt aangepakt, Shell wordt aangepakt, ABP, andere molochen zullen volgen. (De landbouwsector is een ander verhaal, de meeste boeren zitten gevangen in een door gierige consumenten, supermarktketens en scheutige banken geschapen wurgsysteem).

Vandaar dat ik de mensen van Urgenda op de cover heb gezet. In hun midden de onvermoeibare Marjan Minnesma, die flink wat standbeelden verdient als het aan mij ligt. Urgenda gaat niet alleen naar de rechter, nee: ze verzamelen ook oplossingen. Zie Urgenda.nl. Maar lees eerst in dit praktijkkatern hoe jij, or-lid, zelf een begin van een verschil kunt maken. Want die positie heb je.


Foto: Chantal Bekker, Urgenda

Solide schouders

Bakkerij Koopmans uit Tubbergen en Almelo, zie de coverfoto van deze editie, bestaat sinds begin dit jaar 200 jaar. Het familiebedrijf kreeg ter gelegenheid van zijn 200-jarig bestaan de eretitel ‘Hofleverancier’ opgespeld. Vorig jaar won hun patissier Patrick de Vries de Dutch Pastry Award, een soort Gouden Kalf voor Nederlandse bakkers van zoetigheid. Ik citeer de website van Koopmans: “Met zijn desserttaartje en showstuk, beiden geheel in ‘Transformers-stijl’, wist hij de andere kandidaten achter zich te laten.” De site vervolgt:
“Patrick mag zich nu de Beste patissier van Nederland noemen en het nieuwe aspirant lid van het Nederlands Patisserie team. Het is de tweede keer dat de getalenteerde patissier eerste wordt bij bakwedstrijden. Al eerder won hij namelijk de Gouden Gard, een andere Nederlandse patisserieprijs.”
Patrick is natuurlijk een ‘kanjer’, zoals Annemiek in een commentaar post. En die kanjer werkt gewoon bij een familiebedrijf, dat van vader op zoon/dochter is doorgegeven.

Ik vind dat mooi. Leve het mkb, de solide schouders onder de Nederlandse welvaart.
Er wordt weleens geschamperd dat Nederland een belastingparadijs is. Maar dat is het niet voor de mkb’er, noch voor de zzp’er. Nederland, nee, laat ik het preciezer zeggen: dit derde door de VVD gedomineerde kabinet is niet bepaald lief voor de kleinere broeders, de hardwerkende Nederlanders waar ze zo hun mond vol van hebben. Die buffelen toch wel door en betalen hun belasting, en zo niet, dan heeft de fiscus ze makkelijk bij de ballen. Nee, waar die gestropte Haagse gasten wél aardig voor zijn, dat zijn de multinationals. Die betalen doorgaans nog geen fractie van het percentage dat jij en ik afdragen. Als klap op de vuurpijl wordt de dividendbelasting afgeschaft, tegen elk advies van het CBS en tal van andere economen in. Vindt iemand het vreemd dat de meeste VVD’ers na hun politieke loopbaan bij zo’n multinational gaan werken? Ik niet.
Veel opinie in dit nummer, zelfs een aanzet tot wat ik hoop dat een mooie polemiek kan worden. Maar ook weer panklare kennis, en praktijkvoorbeelden. Volg ons daarom vooral ook op ornet.nl.

COVERfotoKoopmans

We creëren wat af

Als je er eenmaal op let is er geen ontkomen meer aan: de frequentie waarmee het woord ‘creëren’ gebruikt wordt. Voetbalverslaggevers en sporters spreken al tijden van het ‘creëren van kansen’ (je mag blij zijn als dit niet als ‘kanzen’ wordt uitgesproken). Zoals dat gaat nemen eerst de managers zo’n modeterm over en vervolgens gaat de rest van het volk ermee aan de haal. De godganse dag lijkt het wel of iedereen maar weet ik wat voor moois loopt te creëren. Terwijl er minder wordt gemaakt dan ooit. Onze handen scheppen – een mooi woord waar niks mis mee is, toch? Of is het te veel door godsdienst en scheppingsverhaal geïnfecteerd? – onze handen, zei ik, scheppen minder dan ooit tevoren in de geschiedenis van de mensheid. De meesten van ons verdienen de kost met het verplaatsen van lucht of bits en data. We laten het maken steeds meer over aan kinderhanden in lagelonenlanden en aan robots.

Is er compensatiegedrag in het spel? Het woord ‘creëren’ is verwant aan creatie en creativiteit. Door daaraan te refereren, willen we misschien verbloemen hoe weinig er letterlijk nog uit onze handen komt. Hoe weinig concreets we nog scheppen. We recreëren meer dan we creëren. Intussen willen we tonen dat we nog wel degelijk creatief bezig zijn en nieuwe zaken voortbrengen.

Janssen & Janssen: speech

Er was een tijd dat ik geregeld speeches mocht schrijven in opdracht van directeuren en zulksoortige lieden die daar zelf geen tijd voor hadden. Speechschrijven is een heel specifiek ambacht dat ik met erg veel plezier uitoefende. Een mooi hybride vorm van schrijven op het snijvlak van bedrijfsjournlistiek en toneel.

Mijn schrijfmaat en vriend Paul Peijnenburg had me gevraagd om iets te komen vertellen op zijn nieuwste boekpresentatie. De griep hield mij helaas thuis. Maar gelukkig wilde Pauls vrouw Margriet mijn speech wel voorlezen. Zo was ik er toch nog een beetje bij.

Hier de integrale tekst.

Janssen & Janssen

 

Geachte aanwezigen, beste mensen, Peijnenburg,

Toen Peijnenburg mij verzocht om op zijn nieuwste boekpresentatie iets te komen vertellen, maakt niet uit wat, zijnde een Janssen, vroeg ik me eerst heel even af of hij nog goed in zijn bovenkamer was.

De volgende gedachte was: hij heeft wel lef. Dat siert hem dan wel weer.

Daarna: ik heb zijn nieuwe boek niet gelezen, net zomin als iedereen hier, op zijn uitgever en redacteur na dan. En misschien zijn echtgenote De Jager streepje Peijnenburg.
Dus wat heb ik erover te melden?
Daar komt bij: ik spreek niet graag in het openbaar.
Maar Peijnenburg zei: ik stuur je het manuscript op, dan heb je wat om op te schieten.
Ik sputterde nog wat tegen en mompelde dat ik nog wel zou zien.
Ondertussen dacht ik: dat had je gedroomd vader, ik kijk wel feestelijk uit. Moet ik ook nog helemaal voor naar Dokkum komen karren zeker. Grapjas.

Nou denken jullie misschien: nou nou, waarom makkelijk doen als het ook moeilijk kan? Wat ben jij voor een lastige vent? Waarom zou Peijnenburg die mopperkont überhaupt vragen voor een praatje?

Ik geef toe: als er wat te mopperen valt, dan doe ik dat graag. Naar believen en naar hartenlust. Maar nu dacht ik er ook een reden voor te hebben.

Het zit namelijk zo. Peijnenburg en ik gaan even terug. We begonnen in 1999 als collega’s bij tekstbureau Derix en Hamerslag. Een virtueel netwerkbureau wel te verstaan, wat betekent dat iedereen vanuit huis werkte. Toch verbreedde onze collegialiteit zich vriendschappelijk. Toen hij een boek maakte over zijn verblijf in een hospice, mocht ik zijn redacteur zijn.

Die samenwerking beviel dermate goed, dat we besloten dat we meer boeken wilden maken samen. Gewapend met ons doortimmerde plan voor een boek over hun dagelijkse werk, bezochten we ziekenhuizen, weeshuizen, rechtbanken en gevangenissen. Iedereen vond het een goed idee, overal werden we met open armen ontvangen. In de gevangenis van Dordrecht liepen we zelfs een tweedaagse stage met toestemming van Dienst Justitiële Inrichtingen. Maar toen gebeurde ook daar een variant op wat we elders meemaakten. Hier jaste de minister er een bezuiniging van miljoenen doorheen, en ons plan viel af.

Toen werd ik gegrepen door het vak van de huisarts en besloot daaraan een boek te wijden. Peijnenburg wilde meteen meedoen. We interviewden veertig artsen, werkten ruim twee jaar aan dat boek, overwonnen alle mogelijke tegenslagen, stapten van een grote uitgever over op een kleinere. Begin vorig jaar was het zover: ons boek lag er. Nu stonden we dus samen op een boekomslag: Janssen en Peijnenburg.

Voor hem was het zijn derde boek. Mooi constante productie trouwens: in 2015 Momentopnamen en Oallavag’gi, in 2016 Een fijn huwelijk, in 2017 onze gezamenlijke liefdesbaby Onder Doktoren.

Zijn eerdere romans las ik met veel plezier. Onder Doktoren was nog maar kort in omloop of hij belt dat hij aan een nieuw boek werkt.

Ik: ‘Leuk! Hoe gaat het heten?’

Hij: ‘Wat dacht je van “Janssen”?’

‘Haha, grappig! Maar nu serieus.’

‘Dat was ik. Serieus.’

‘Serieus? Jaja… Wat is er mis met, bijvoorbeeld, De Vries?’

‘Bij dit personage past maar één naam en dat is Janssen. Hij IS een Janssen.’

Ik zal jullie niet met alle details lastigvallen, maar er ontspon zich een ongemakkelijk gesprek. Waarin ik mij afvroeg hoe hij het NIET raar kon vinden dat ik moeite ermee had dat hij mijn naam op zijn omslag ging gebruiken, niet als mede-auteur maar nu als titel. Hoe ik dacht dat IEDEREEN die dit leest er niet omheen kon om te denken dat dit nieuwe verhaal om mij ging of op zijn minst op mij gebaseerd of geïnspireerd was.

Peijnenburg bleef uiterst kalm op zijn onwrikbare standpunt zitten. De sfeer werd ietwat ijzig, toen ik suggereerde dat ‘zijn’ Jansen er dan ten minste eentje was met één ‘s’.

Maar nee, ook die concessie kon hij mij niet toestaan.

Dat was slikken.

‘Ik denk dat je daarmee de deur dichtsmijt voor nog zo’n samenwerking tussen ons, broeder Peijnenburg.’

‘Ik denk dat dat wel meevalt, makker Janssen.’

Kent u dat, mensen, dat je er even niet uitkomt met z’n twee?

Enfin. Zoals dat gaat. Als een Peijnenburg iets wil dan doet hij dat gewoon. Ook al gaat een Janssen op zijn kop staan. Ik werkte aan mijn eigen boek. We bleven mekaar bellen en opzoeken. Op zeker moment denk ik: waar maak ik me druk over?

Maar toch. Toen hij vroeg of ik iets over Janssen wilde vertellen op deze presentatie, merkte hij mijn aarzeling. Een Peijnenburg weet precies hoe hij een ijdeltuit als ik over de streep moet trekken. Hij zei dingen als: Jij bent de beste Janssen die ik ken. En ook: Ik wil met je pronken. Nee, deze Peijnenburg vleit als de beste. Dat is ook zijn métier: lezers inpakken en meenemen met zijn woorden. Hij is een vakman.

Dus ja, wat moet je dan nog, als eenvoudige Janssen. Toen zei ik maar: stuur eens wat op van die Janssen van jou.

Ik lees een paar bladzijden. Janssen ligt in het ziekenhuis. Heeft niks meegemaakt. Ja, bij de PTT gewerkt. Hoofd sorteerafdeling. Heeft geen trek. In ziekenhuisvoer. Wel in een sigaret. Maar die liggen thuis. En dan die hoestbuien.

Afgemeten zinnen. Die de amechtige kortademigheid van deze treurige figuur onderstrepen. Een patiënt. Zijn wij niet allen vroeg of laat patiënt?

Die ziekenhuisomgeving. Dokters. Janssen & Peijnenburg. Juist, we zijn weer thuis!

Janssen, mensen: léés dat boek! En zegt ook voort: Janssen & Peijnenburg, van toen beide auteurs nog schrijfmaten waren. Onder Doktoren. Maar nu aandacht voor, eerlijk is eerlijk: Janssen. Salut!

 

(Jac., maart 2018)

Geloven en bevragen

Als je iets gelooft, betekent dit dat je het aanneemt. Je accepteert, en schakelt daarbij de kritische vermogens uit die je anders ertoe zouden brengen de kwestie te bevragen: is dit wel zo, zie ik niets over het hoofd, welke andere kanten zit er aan deze waarheid?

Daarmee is geloven, behalve het uitschakelen van je intellect, een positieve daad. Een gebaar van overgave en acceptatie. Je stopt met je eeuwige kritische kanttekeningen en omarmt iets als een gegeven.

Maar pas op, die laatste formulering is meteen al tendentieus. Dat ‘eeuwige’ duidt op gezeur. Zaken bevragen en een kritische houding worden hiermee hinderlijke neigingen waarmee je anderen voor de voeten loopt. En laten we het intellect niet overschatten in zijn aandeel in het begrijpen van de wereld.

Deze terughoudendheid komt vast voort uit mijn jeugd. Waar ik als zesde loot in ons gezin aanzag wat er allemaal gebeurde en pas langzaam maar zeker (want ik kwam pas net kijken) vragen durfde te gaan stellen bij wat beweerd werd, of verzwegen, of voor lief genomen. Of bij wat ik misschien gemist had. Mijn moeder moedigde mijn nieuwsgierigheid aan met de woorden ‘wie niks vraagt komt ook nooit iets te weten’ of iets van die strekking. Maar als ik, bij haar of mijn grote broers en zussen, te lang op zaken doorvroeg moest ik toch op zeker moment mijn mond houden. Want het ging me niks aan. Of ik was er te klein voor. Of ik moest me niet bemoeien met zaken waar ik geen verstand van had. Terwijl ik wilde leren, begrijpen.

Iedereen wil weleens iets kwijt. Je gooit een emotie of mening eruit en denkt dat je er dan vanaf bent. Maar zo werkt het natuurlijk niet. Degene tegen wie je iets zegt, ik in dit geval, ik verwerk op mijn manier wat ik hoor. Ik heb er mijn eigen gedachten bij en wil weten hoe iemand iets precies bedoelt, als is het maar om erachter te komen of ik goed heb begrepen wat die ander zeggen wilde. Lastig? Vast, maar dat is dan even niet anders. Mensen raken ook geïrriteerd, want mijn vragen dwingen om opnieuw na te denken over wat je zegt. En dan kom je er misschien achter dat het toch meerdere kanten heeft, dat iemand anders de keerzijde kan ervaren van jouw standpunt, dat het misschien allemaal net iets genuanceerder ligt dan de primaire mening die jij er zojuist uitgooide. Het ging jou erom de eigen emotie, mening of irritatie kwijt te raken door hem te uiten. Daarbij zat je niet te wachten op een weerwoord. ‘Wat een vervelende betweter zeg, die mij zo durft te bevragen. Het is gewoon zó als ik het zeg, en daarmee basta.’

Nu is het mijn rol van verhalenverteller en journalist, om juist door te vragen. Om het fijne te weten te komen van wat iemand beweert. Zo worden we misschien wel weer wat wijzer. Als we altijd maar alles bleven nabauwen wat onze voorouders geloofden, dachten we nu nog dat de aarde plat was.

Het geloof wordt al duizenden jaren gebruikt om de mensen dom te houden. Ook dat zegt mijn moeder. Die zich net als ik ergerde in de kerk wanneer ze luisterde naar het gebazel van de pastoor. Het lukte ons gewoonweg niet om die woorden op te vatten als rituele bezweringen, nee, wij moesten het zo nodig letterlijk nemen en bevragen. In mijn geval leidde dit onvermijdelijk tot een radicale breuk met het geloof. En dat leidt bij mij soms nog steeds tot onbegrip en irritatie jegens uitingen van gelovigheid.

Ik hoef het hier niet te hebben over de intolerantie tegenover niet-gelovigen wereldwijd. Maar als ik vragen stel bij wat anderen geloven, lijkt dat soms over te komen als onrespectvol. ‘Respect voor alle religies!’ was een reactie, nadat ik op Facebook een bericht postte over een onderzoek waaruit bleek dat ongelovige mensen intelligenter zijn dan gelovige. Ik had dat artikel niet eens gelezen maar vond het gewoon leuk om een beetje te jennen.
Trouwens, dat dankt je de koekoek zeg, dat ongelovigen slimmer zijn. Als je alles maar gewoon gelooft en aanneemt, blijf je dom. Neem klimaatontkenners: meestal types uit de meest conservatief-religieuze uithoeken van de VS. Onder het mom van religieus gedreven argumenten (‘de mens moet zich niet belangrijker maken dan hij is in Gods schepping’) proberen ze hun eigen (financiële) belangen in de olie-industrie te verdedigen.

Dus, lieve mensen. Ik kan hier een lang semantisch betoog houden over geloof en religie, maar dat ga ik niet doen. Niet omdat ik er geen verstand van heb, maar omdat het niet per se interessant is wat ik ervan vind. Als ik een berichtje post over gelovigen en ongelovigen, en wie al dan niet slimmer zou zijn dan de ander, dan is dat niet omdat ik gelovigen niet respecteer. Integendeel, ik tel gelovige zielen onder mijn beste vrienden. Maar door je te bevragen, laat ik zien dat ik je uiterst serieus neem. En dat jij zelf je eigen aannames misschien ook wel een tikje serieuzer zou kunnen nemen.

https://www.nu.nl/wetenschap/5108636/atheisten-intelligenter-dan-gelovigen.html

Het eerste wijkgezondheidscentrum

Soms lopen verschillende bezigheden en belangstellingen mooi in elkaar over. Zo wandelde ik afgelopen week onder leiding van historicus Maarten Brinkman door Lunetten, de wijk aan de zuidrand van Utrecht waar ik tot mijn stijgende verbazing al twintig jaar woon. Een verslag van de wandeling zal verschijnen in het zomernummer van Hallo! Lunetten, het wijkmagazine waaraan ik meewerk. Door Lunetten wandelen met gids Brinkman verandert je kijk op deze moeder aller vinexen voorgoed. Alles was hier bij aanvang experiment en inspraak, vertelt Maarten. Het waren de jaren zeventig. Een van die – geslaagde – experimenten was het wijkgezondheidscentrum, opgezet door onder meer huisarts Gijs Appelman. In 1978 was dat nog zonder precedent: huisartsen, tandartsen en paramedici onder één dak bijeen. Met onderling overleg en intervisie. Nu zie je bijna niet anders meer en beginnen de solodokters zo’n beetje uit te sterven.

Voor Onder doktoren, luisteren naar de huisarts spraken we een van de pioniers van geïntegreerde gezondheidscentra in Almere, Nico van Duijn. Maar ook overtuigde solisten komen uitgebreid aan het woord in ons boek. De eerste huisarts die ik in dit verband sprak, mede om de stellingen te toetsen die we zijn collega-artsen later zouden voorleggen, was mijn eigen oud-huisarts Dré Stark. Hij was al snel een vitaal onderdeel van het eerste gezondheidscentrum van Nederland.
Dat staat dus gewoon in onze wijk. Aanvankelijk was het gevestigd in drie woonhuizen, Vogezen 7  t/m 11. (In een van die huizen hebben mijn dochters en ik nog pianoles gehad.) Het huidige pand kwam hare majesteit Koningin Beatrix in 1990 hoogstpersoonlijk openen. Hoe Appelman en de zijnen dat voor elkaar hadden gekregen, weet zelfs Maarten Brinkman niet.

Hieronder staan we bij het Wijkgezondheidscentrum Lunetten aan de Oeral. Links Elles Rozing, hoofdredacteur Hallo! Lunetten, midden Maarten Brinkman. Foto: Sylvia Jansen

gezondheidscentrum historie

Onder Doktoren ligt in de winkel

Ruim drie jaar werk kostte het en vanaf februari is het te koop: Onder doktoren, luisteren naar de huisarts. Mijn co-productie met @Paul Peijnenburg. Je kunt het boek bestellen bij Bol.com,
zie: http://bit.ly/2odTiaF. Of bij je eigen boekwinkel.

Schermafbeelding 2017-01-12 om 20.38.23
Hieronder lees je enkele reacties van een paar mensen uit het vak. Maar eerst dit: het is geen boek dat geschreven is voor dokters of mensen in de medische branche. Voor die mensen, bijvoorbeeld studenten die overwegen huisarts te worden maar geen idee hebben wat hun te wachten staat, is het uiteraard op de eerste plaats interesssant. Maar ook  lezers met een brede algemeen-maatschappelijk interesse komen aan hun trekken. Het opent een wereld die doorgaans voor niet-huisartsen, gesloten blijft. Je verplaatst je al lezende in het leven van een huisarts in het Nederland van nu. En dat is best een openbaring.

Door drukte (nieuw werk) en ziekte waren we er nog amper aan toegekomen, maar: nu ons ei uitgebroed is, moeten we het ook een zetje geven om gezien te worden in de wereld. Dus vandaar nog een oproep. Ben je van plan het te bestellen of heb je dat al gedaan: wil je dan zo vriendelijk zijn om er een review aan te wijden? Dat schijnt twijfelaars over de brug te helpen. Het huisartsenvak, alle veertig dokters die we interviewden, en het boek dat dit opleverde, ze verdienen wat meer aandacht. Alvast bedankt!

Enkele reacties:

‘In dit boek laten de auteurs een aantal huisartsen aan het woord over de thema’s die hen, maar ook de samenleving, bezighouden. Gepassioneerd en genuanceerd praten jonge en ervaren huisartsen, eenpitters en HOED-ers, plattelandsdokters en grote stadsartsen over wat hen bezighoudt, boeit en zorgen baart in hun vak. Het levert een gevarieerd en boeiend beeld op van de huisartsgeneeskunde en van huisartsen die de kernwaarden van de huisartsgeneeskunde hoog in hun vaandel hebben staan: generalistische, persoonsgerichte en continue zorg, nu en in de toekomst.’

Henriëtte van der Horst, hoogleraar huisartsengeneeskunde aan het VUMC

 

‘Organisaties als VWS, LHV, huisartsinstituten en zorgverzekeraars schetsen een beeld van de huisarts hoe hij of zij eruit zou moéten zien: de etalage-huisarts. De blauwdruk. Maar hoe een huisarts nou in het écht werkt, denkt, voelt en handelt? Daarvoor moet je toch bij de huisartsen in hun eigen praktijk te rade gaan. Los van beeldschermen, protocollen en literatuur. Gewoon de huisartsen nu eens zelf bevragen, hen zelf de anamnese afnemen. Doorpeuren naar het verhaal achter het verhaal. De auteurs van ‘Onder dokteren’ hebben dat op een eerlijke wijze gedaan en zo gezorgd voor een herkenbaar boek voor ervaren huisartsen en een leerzaam boek voor beginnende (huis)artsen. Bij het lezen begreep ik weer waarom ik indertijd geen medisch specialist maar huisarts geworden ben, al ben ik na bijna twintig jaar wel wat anders gaan doen…’

Ben Crul, ex-huisarts en ex-hoofdredacteur Medisch Contact   

 

‘Geen wijk is hetzelfde, geen patiënt is hetzelfde, en dus is geen dag hetzelfde. Maar nog opvallender… geen huisarts is hetzelfde. Een mooie illustratie van de veelzijdigheid van ons vak.’

Dr. Jettie Bont, huisarts en hoofd van de Huisartsopleiding van het AMC

cover12

Teksten als vensters

(Bedrijfspresentatie Broodfonds Meerwaarde, Amersfoort, 4 november 2015 – korte versie)

Schrijven is mijn vak. Inclusief redigeren, wat ik bijna even leuk vind: andermans teksten dusdanig bewerken dat we er samen het beste uithalen.

‘Schrijven’ is een breed begrip, dat enige toelichting behoeft. Ik schrijf in opdracht, commercieel en journalistiek, en uit eigen beweging schrijf ik ook. Het is namelijk veel meer dan een vak; het is de rode draad in mijn leven. Mijn eerste verhaaltjes dateren van toen ik 10 was.
Waarover schrijf je dan? vragen mensen wel eens. Tegenwoordig antwoord ik meestal: over de zorg en aanverwante gebieden, bijvoorbeeld voor het magazine van de borstkankervereniging. Dat zijn medische artikelen en ‘human interest’. Over medezeggenschap schrijf ik al ruim tien jaar in het vakblad OR informatie. Daarbuiten schrijf en redigeer ik over tal van onderwerpen voor zeer uiteenlopende klanten. Van een vacaturetekst voor de Universiteit van Utrecht tot de e-mailnieuwsbrief voor een softwarebedrijf of een seminarverslag voor een adviesbureau. Blogs voor de Communicatiekring en artikelen voor een huis-aan-huis wijkmagazine. Daarom is het betere antwoord op de vraag waarover ik zoal schrijf: in principe kan ik schrijven over elk onderwerp in elke branche. Als ik maar voldoende informatie krijg.
Een voorbeeld. Op eigen initiatief werk ik aan een boek over het vak van de huisarts. Hoe is het om huisarts te zijn? Na het geval dat eindigde met de tragische zelfdoding van dokter Tromp in Tuitjenhorn, fascineerde die vraag mij dusdanig dat ik besloot het te gaan onderzoeken. Samen met mijn schrijfkompaan Paul Peijnenburg, voor wie ik eerder al zijn boek over een hospice redigeerde.

Hoe doe je dat, schrijven over het huisartsenvak als je er zelf geen bent? Om te weten wat dat betekent in deze lastige tijden, ga ik met huisartsen in gesprek. Over hun vak. Ik begin bij mijn eigen, inmiddels gepensioneerde dokter. Op die manier ontdek ik wat de centrale thema’s zijn waarmee zij in hun vak te maken krijgen.
Vervolgens spreek ik mensen van de belangenvereniging en met de hoofdredacteur van het blad De Dokter. Wat maakt deze beroepsgroep interessant? Waar worstelen jullie leden mee? Op grond van de vergaarde informatie hebben Paul en ik een reeks prikkelende stellingen geformuleerd. Met die stellingen in de hand interviewden we veertig dokters, jong en oud, aankomend en gepensioneerd, solisten en groepspraktijkleden, plattelandsdokters en praktijkhouders in Amsterdam West, van de Schilderswijk tot in Wassenaar, van Limburg tot in Groningen en van Zeeuws Vlaanderen tot in Friesland. Met een zwaartepunt in de Randstad want daar wonen nu eenmaal de meeste mensen die een dokter nodig hebben. Zoals wij allemaal patiënten – en als het aan minister Schippers ligt: ‘cliënten’ zijn van een dokter.

Je kunt je afvragen: waarom schrijf je een boek over huisartsen als niemand je daartoe een opdracht geeft? Denk maar niet dat je er rijk van wordt. Overal werden we met open armen ontvangen met ons boekplan, de grootste uitgever in de gezondheidsbranche was meteen geïnteresseerd, de Landelijke Huisartsenvereniging denkt met ons mee, de Beroepsopleiding wil ons boek mogelijk in bulk afnemen als het af is – maar niemand komt over de brug met geld dat nodig is om het te kunnen schrijven. Dus doen we het tussen de bedrijven door, omdat we het belangrijk en boeiend vinden. De huisarts is een soort poortwachter: niet alleen voor betaalbare zorg in Nederland, maar voor de grote veranderingen die zich in onze samenleving voltrekken. Daarom denken wij dat een portret van dit mooie, menselijk vak voor veel meer lezers interessant is dan voor de beroepsgroep alleen. Nu moeten we enkel nog even de financiering op de rit krijgen. Als iemand van jullie nog tips heeft, bijvoorbeeld op het gebied van crowdfunding: ik hou me aanbevolen.

Ik noem dit project omdat het iets zegt over hoe ik in het vak sta. Als schrijver word je niet rijk in centen maar wel in ervaringen. Dankzij dit beroep sprak ik al zoveel interessante mensen die ik anders vermoedelijk nooit had gesproken, en leerde ik instellingen en bedrijven en professionals kennen die ik anders niet had gekend.
Neem een voorbeeld van Meerwaarde uit de kring van dit Broodfonds. Afgelopen voorjaar mocht ik Tineke Kolvenbach helpen met het opfrissen (en inkorten) van de teksten op haar website en het vereenvoudigen van de site-structuur. Tineke kende ik al, maar zonder mijn vak had ik haar mooie vak niet van zo nabij leren kennen. Zij is haptotherapeute. Dat leek me voorheen iets zweverigs, maar het tegendeel bleek waar.

Zulke ervaringen verruimen mijn blik. Ze verschaffen mij stof voor een derde poot onder mijn activiteiten: het schrijven van fictie. Dat is het ultieme bewijs dat schrijven méér is dan een vak; want niemand zit te wachten op een nieuwe roman van een onbekende auteur. Maar dat verhaal hoort thuis in een andere context dan deze.
Intussen moet ook bij mij de schoorsteen roken van tijd tot tijd. Vandaar dat ik niet alleen werk aan eigen projecten, maar graag nieuwe klussen aanneem naast de teksten en artikelen die ik min of meer regelmatig schrijf voor vaste media. De laatste jaren zijn er geregeld klanten afgehaakt. De reden is meestal bezuiniging, een nieuwe communicatiemedewerker die zijn eigen netwerk meebrengt of een combinatie van beide.

Vandaar dat ik vorig jaar mijn eigen website heb opgetuigd. Een van de moeilijkste klussen die ik deed, want: zonder deadline, en over je eigen praktijk. Net zoiets als een speech over jezelf schrijven. Een website is, behalve een bron voor professionele informatie, namelijk ook een PR- instrument. Het zit dicht tegen de reclame aan. Zo verzon ik voor mijn site de slagzin:

Teksten als vensters.
Ik merk soms dat deze vergelijking uitleg vergt. Kijk je naar de essentie van wat welke tekst dan ook doet, dan is dat altijd een vorm van communicatie. Het gaat erom dat je je boodschap zodanig formuleert dat de lezer direct zicht krijgt op de boodschap. Afhankelijk van de aard van die boodschap passen we de vensterkeuze aan. Sommige boodschappen komen het best tot hun recht achter getint glas, zoals in de ramen van sommige bedrijfswagens. Een commerciële boodschap behoeft wellicht roze brillenglas, of misschien licht verhullend of stilerend melkglas, of zelfs ouderwets rookglas.

Waar het om gaat is dat je met een tekst, de structuur, de woordkeus, zinsbouw, toon, enzovoort altijd kleur geeft aan de boodschap. De tekst ís niet de boodschap, maar een representatie ervan.
Voor mij als schrijver geldt: de diverse tekstvormen komen in wezen op hetzelfde neer; als je eerst maar vaststelt wat het doel is van de tekst. Daarom maak ik geen principieel verschil tussen pakweg journalistiek en bedrijfsjournalistiek of zelfs fictie. Het betreft voornamelijk een schaalverschil.

Die fictie leent zich goed als voorbeeld van wat ik bedoel. Tussen plat vermaak en hoogstaande literatuur bestaan evenveel gradaties als dat er schrijvers zijn. Het is allemaal een kwestie van aandacht en kwaliteit. Je hebt platte thrillers die alleen om de ‘whodunit’-vraag handelen, tot boeken in hetzelfde genre die tot de literatuur ofwel tot kunst gerekend mogen worden.‘Fifty shades of grey’, zou ik haast zeggen, volstaan in de verste verte niet om die gehele kleurenwaaier te omvatten.

Waarmee ik maar wil zeggen. Mocht jij behoefte hebben aan verse tekst voor je onderneming, wil je een website of een jaarverslag laten maken, zoek je iemand die een interview kan houden, die een aansprekende blog of zelfs of een speech kan schrijven: ik hou me aanbevolen.
Dank jullie voor je aandacht.

B beste patiëntenblad – met dank aan die patiënten

B, het blad van Borstkankervereniging Nederland, werd onlangs verkozen tot beste patiëntenblad. Vanaf nummer één mocht ik aan elke editie bijdragen. Nummer dertien loopt en ik hoop dat er nog veel volgen. De medische ontwikkelingen rond (borst)kanker gaan razendsnel. Steeds meer vrouwen overleven de ziekte – en leren leven met de gevolgen. Hun honger naar kennis is vaak groot.

In januari bezocht ik het tweede Patiëntencongres Borstkanker. Dagvoorzitter Elsken van der Wal (UMC Utrecht) verbaasde zich over het kennisniveau in de zaal. Zij was niet de enige. Bij de vijfde lezing zat ik met mijn oren te flapperen en met mij vele aanwezigen. Maar anderen, patiënten en ex-patiënten, stelden vragen van een complexiteit die de dokters deed zweten op hun antwoord.

Ik herkende mijn eigen zweet. Elk B-artikel vergt namelijk die precaire combinatie van toegankelijkheid en kennisdichtheid. Het onderwerp moet zó verwoord zijn dat ook welingelichte en ervaringsdeskundige lezers er iets van opsteken. Terwijl je items moet toelichten zodat ook de leek het kan volgen. Het moet correct en toegankelijk zijn zonder valse hoop te wekken.

Het leesniveau van het blad is hier en daar pittig. Toch wees een onderzoek uit dat de B-lezers de moeilijkheidsgraad precies goed vinden.
Doordat het leger b-overlevers groeit, stijgt het kennispeil onder ‘leken’. En zij werpen hun kennis en ervaring vaak in de strijd om de zorg te verbeteren.
Kan het zo zijn dat dit kennelijk hoge kennisniveau de spectaculaire verbetering in de borstkankerzorg omhoogstuwt? En sterker nog, dat de ervaring aan patiëntzijde indirect ook het aantal, het peil en het ambitieniveau van de onderzoeken naar nieuwe behandelingvormen opkrikt?

Wellicht ligt daaronder een nog niet nader verhelderd verband, niet per se oorzakelijk maar wel positief. Dat de gezamenlijke, gedeelde kennis een soort wolk vormt die nieuwe kennis aantrekt, zoals een wolk spreeuwen spontaan aanwast.

Ga naar de bovenkant