Een week of zo geleden ontving ik een brief. De schrijver ervan had mijn boek gelezen en deed verslag van zijn leeservaring. Eerder, toen hij zo ongeveer bij pagina 120 was aanbeland, beklaagde hij zich al per whatsapp. Hij uitte zijn ongenoegen over de manier waarop in Borsthonger de ’mannencamera over het vrouwenlijf gaat’, en dat in de week van de ophef over Johan Derksen en diens vrouwonvriendelijke uitlatingen.
De ex van mijn briefschrijver vond dat hij eerst het boek uit moest lezen en dan eerlijk aan mij vertellen wat hij ervan vond. Dat deed hij dus per brief, omdat ook de vrienden Tomas en Daniël in het boek elkaar eerlijke brieven schrijven. Mooi vond ik dat. Ongerust schreef hij: ‘Ben ik ineens woke geworden?’
We spraken af in de kroeg om verder te praten. Hij lichtte zijn bezwaren toe over de ‘mannelijke camera’, de ‘male gaze’ die grote delen van het boek kenmerkt. Gênant vond hij dat. Wat hem siert.
Ik gaf hem gelijk in zijn gêne. Vertelde erbij dat mijn hoofdpersoon vooral zelf lijdt aan die vertroebelde blik. (Tegen het einde zelfs letterlijk.) Die overigens verder werd vertroebeld door de vrouwen – inclusief zijn aanbeden moeder – en meisjes van zijn jeugd. Met name de voorlijke tweeling, wier ironie hem boven de pet ging.
Ook wees ik mijn vriend erop dat de vrouwen overwegend de sterkere personages blijken in dit verhaal. Geen smetvrije heldinnen, dat zou te gemakkelijk zijn. Ik zag het begrip zijn gezicht opklaren, hoewel hij erbij bleef dat het niet zijn soort boek was.
Het ‘tietenboek’ dat Daniëls reeds verstoorde kijk op vrouwen vergiftigde, kende hij niet.
Overigens vond hij Borsthonger ‘veel minder lastig’ door te komen dan het boek dat hij ervoor las, Libriswinnaar Wormmaan. Integendeel, aan stijl en constructie lag het niet. En in de tweede helft van mijn boek vond hij meer vaart, verhaal en ‘tegenwicht’.
Zo blijkt maar weer: je kunt het niet iedereen naar de zin maken. Daar zijn schrijvers en hun boeken niet voor.
Maar wat heeft het uitbrengen van dit boek me al veel mooie gesprekken en ontmoetingen gebracht! Ook gaf mij dit eerlijke commentaar voeding voor dit nieuw stukje, waarvoor we even naar het verhaal zelf terugkeren.
Op pagina 15 van Borsthonger, aan het eind van het korte derde hoofdstuk, staan twee dichtregels waarvan hoofdpersoon Daniël niet weet of ze aan zijn brein zijn ontsproten of dat hij ze ergens heeft opgevangen. Ze gaan zo:
Honger o die woont in zijn borst
Gaat uit naar de hare
Ik denk dat ik ze zelf verzonnen heb maar ook dat weet ik niet zeker. Het is ook niet belangrijk. Misschien valt het je op dat er iets aan de hand is met deze regels. We duiken er even in.
De honger waar het hier om gaat is blijkbaar een verlangen. Een dermate sterk verlangen dat dit wordt ervaren als honger: het oerverlangen dat een mens in leven houdt.
Verlangen, ook honger, is niet iets dat op zichzelf staat. Het is het voertuig van een behoefte die gevoed moet worden.
Deze honger woont in zijn borst. Daar waar het hart huist. De longen zich vol leven zuigen.
Die honger, dat verlangen gaat uit naar ‘de hare’. Haar wat: haar honger? Of haar hart? Haar borst? Als het al gaat om haar borst, dan moeten we dat in de ruimste zin opvatten. In de zin van connectie, troost, ja liefde.
Wat zich in Daniëls beperkte optiek steeds weer verengt tot die borst. Die hij al aan zijn moeder zag, als kleine jongen, maar waar hij niet naar mocht kijken. Zonder te willen psychologiseren: voor wie het wil zien zijn er patronen te ontdekken in het boek.
En de psychologie waarop Daniël terugvalt, op deze dag des oordeels, is noodgedwongen een psychologie van de koude grond. Maar hij moet het ermee doen. Evenals de lezer. Ook de minder geduldige lezer, zoals mijn vriend de briefschrijver.